Elke keer als ik bezig ben met het voorbereiden van een voorstelling ga ik door hetzelfde proces. Ik verzin allerlei attributen en kleding die erbij passen en die ik kan gebruiken. Soms verzin ik zelfs een heel decor. Laatst nog bij Hennie de Heks had ik een heksenhoed en een toverstok mee. De hoed is opgezet door een kind en heb ik maximaal 10 seconden opgehad. De toverstok gaf ik aan een ander kind omdat ik niet kon spelen en lezen met die stok in mijn hand. Ik had ook nog kattenoortjes meegenomen voor als we Helmer, de kat van Hennie, gingen spelen. Ze hebben mijn koffertje niet verlaten. Ik fantaseer van alles bij elkaar en gebruik het eigenlijk nooit echt.
Wie weleens een ToneeljufVoorstelling heeft gezien weet ook dat er vrijwel geen spullen gebruikt worden. Er staat geen decor. We dragen geen kostuums. We gebruiken bijna geen spullen. Dat is niet toevallig. Daar is over nagedacht. Ik geloof er namelijk niet in. De manier waarop ik theater maak, in een directe samenwerking met het publiek, heeft geen baat bij extra’s. Hoe meer spullen hoe minder spelen is mijn ervaring. Als je een pruik opzet dan ben je die persoon of dat dier al. Dan hoef je je lichaam en je mimiek niet meer te gebruiken, wie je speelt is al zichtbaar. Dat vind ik niet, dat geloven de kinderen die verkleed zijn. Dat is zo jammer want daardoor komt spel van binnenuit niet meer tot ontwikkeling. Naar mijn idee is spel van binnenuit juist het mooiste spel. Daar komt het tot leven, daar vandaan verzinnen we de verhalen. Dat komt door acties en emoties, niet door je pruik of je pakje.
Daarom houd ik de aankleding altijd zo simpel mogelijk. Vaak heb ik diademen met dierenoren bij mij, soms een hoedje of dus een toverstok. Bij ‘De bril van Wolf’ hadden wij een koffer vol hoedjes en brillen omdat er een vermomscene in het verhaal zat. Ja het was leuk, maar het zorgde ook voor een hoop gedoe. Eindeloos gezoek naar de juiste vermomming (saai voor publiek), tranen omdat de bril die jij wilt al door een ander is gepakt, kapotte onderdelen vanwege ruwe behandeling. Toch deden we het daar wel. Omdat het iets toevoegde aan het verhaal. Alhoewel, die ene keer dat we de vermomming vergaten te gebruiken, vanwege de drukke omgeving waarin we speelden, was de scene niet minder leuk. De kinderen moesten op hun tenen sluipen, zorgen dat ze onzichtbaar waren en mij laten schrikken. Dat lukte zeer goed, ook zonder gekke hoedjes en brillen.
Verkleden is leuk. Het zorgt voor hilariteit en het kan zeker ook een inspiratiebron zijn voor je karakter en dus een verhaal. Alleen is het bij De Toneeljuf niet de start. Ik werk vanuit een prentenboek, een thema, een gevoel of een ingeving van mezelf of een medespeler. Vanuit die soberheid ontstaan de mooiste verhalen. Ik weet dat het zo is en toch word ik in het maakproces altijd bevangen door enige onzekerheid. Dat ik aankleding nodig heb, decors, belichting, muziek. Allerlei buitenkantdingen die theater mooi doen ogen. Ik maak een ander soort theater. Dichtbij-theater. Laagdrempelig. De stap van je stoel naar het toneel is bijna niet voelbaar. Daardoor is het niet eng, het is gewoon spelen. Pas bij het applaus voelen de deelnemers het publiek en dan buigen ze trots voor wat ze hebben laten zien. Ik klap het hardst elke keer weer. Mijn hart barst uit elkaar van trots op al die lieverds die met hun hele zelf op het toneel komen staan om te spelen. Het is ontroerend en prachtig. Zonder spullen met heel veel plezier.